Het visuele geheugen van de stad

December

 

Rietveldpaviljoen

Fons van den Boogaard

NAAM
Fons van den Boogaard (2002)

MAAKT
Tekeningen

OPLEIDING
Muurhuizen Mavo, Vathorst College. Autodidact

WOONPLAATS
Amersfoort

EERDERE EXPOSITIES
Blauwdruk 2021 in voormalige Fläktgebouw

HET VISUELE GEHEUGEN VAN DE STAD
Gekoppeld aan Bob Kovel, kunstenaar en verzamelaar van hedendaagse abstracte tekeningen

WEBSITE

‘Ja maar, ik kan toch tekenen, ik kan het toch’

“Ik ben vorige maand gestopt met mijn opleiding tot wiskundedocent. Die studie is me toch te veel aangepraat. Niet door mijn ouders, die vinden dat ik voorop moet stellen waar ik gelukkig van word. Door docenten van het Vathorst College. Met de beste bedoeling. Ze zagen dat ik een vak als wiskunde heel leuk vind, en dachten dat ik mijn brede interesse zou verliezen als ik me direct op de kunst stortte. Daar kon ik me wel iets bij voorstellen. Je pakt in je vrije tijd makkelijker een potlood op dan dat je een wiskundeboek openslaat. Tekenen blijf je toch wel doen.

Docent wilde ik al niet worden. Deze HBO-opleiding zag ik als een opmaat voor een universitaire studie filosofie of culturele antropologie. Ik ben leergierig, mijn interesse reikt veel verder dan tekenen alleen. Maar nu wordt het volgend studiejaar dus toch de kunstacademie. Het dringt zich aan me op als een soort mantra: ga tekenen, focus je op het tekenen.

Ik denk dat ik toelating doe voor de KASK in Gent. De Nederlandse academies zitten me te veel op het concept. Ideeën heb ik al, die komen als vanzelf. Ambacht versterkt een idee. Zonder ambacht is een concept niets, terwijl een kunstwerk wel voor honderd procent uit ambacht kan bestaan. Zo zie ik het nu, over een tijdje denk ik misschien weer anders.

Misschien is het ook wel een soort afzetten. Op het Vathorst was niks te gek. Smeerde je met een verfmesje rood en groen uit dan zei de leraar: ‘o wat goed, vooral doorgaan’. Een tijdje was dat leuk, en gaf het vrijheid, en toen bedacht ik: ‘Ja maar, ik kan toch tekenen, ik kan het toch’. Ik kocht een schetsboekje en haalde Bommel-stripboekjes uit de bibliotheek. Lukte het me niet goed om een hand te tekenen dan had ik een voorbeeld bij de hand.

Het grappige is dat ik me eerder tegenovergesteld heb afgezet. Dat was op de Muurhuizen Mavo, waar ik vroeger op zat. Daar wilde ik vooral niet gewoon tekenen, en kon het me niet abstract en wild genoeg zijn. Karel Appel was mijn grote voorbeeld. Samen met een vriend zocht ik de grens op. Viel het vastplakken van een stoel op een bezem ook nog binnen het protocol voor het eindexamen als je zei dat het werk serieus bedoeld was? Op de Muurhuizen was ik een eenling, de clown. Op het Vathorst was ik een clown onder de clowns. Van Appel gruw ik nu. Niet zo zeer van zijn werk, maar van hoe zijn ‘Ik rotzooi maar wat an’- credo is omarmd door de kunstwereld. Het ambachtelijk raakte er door ondergewaardeerd.

Ik begon met tekenen zoals alle kinderen. Vanuit het intuïtieve. Vooral van monsters kreeg ik geen genoeg. Mijn ouders deden me op Scholen in de Kunst. Op mijn tiende kwam ik in de groep van Gerry Kraan. Helaas overleden, heb ik net gehoord. Gerry maakte het heel leuk en gezellig. Rond mijn veertiende raakte iedereen in mijn omgeving in de ban van Manga en Anime. Dat Japanse teken-maniertje kwam me mijn neus uit. Ik werd er zelfs verdrietig van. Te zoet, te weeïg, ik weet niet precies waarom. Mijn lust tot tekenen keerde terug toen ik een half jaar op de kamer van mijn oudere broer sliep. Mijn broer, die al een kunstopleiding doet, was op stage in Barcelona. Zijn kamer puilde uit van zijn werk. Nu richt hij zich op keramiek, toen waren het een soort getekende berichten uit een mythische wereld. Tussen abstract en figuratief in. Ze maakten super veel indruk op mij. Heel inspirerend.

Op het Vathorst College deed ik mee aan het project Zonen & Dochters. Examenleerlingen worden in contact gebracht met Amersfoortse kunstenaars. Zo ontmoette ik Ron Jagers. Ook na afloop van dit project bleef ik maar tekenen en tekenen, wel drie schetsboeken vol. Op een gegeven moment dacht ik: ik zoek Ron op, ik wil weten wat hij van mijn schetsen vindt. Het plan was om hem aan te spreken op de Blauwdruk-expositie in de Nieuwe Stad. Ik er naar toe met mijn schetsboekje, maar de moed zonk me in mijn schoenen. Ik was al weer op weg naar mijn fiets, toen iemand mij nariep. Het was Ron. Of hij iets mocht vragen voor zijn podcast Radio Inconsequentas. Daar hield ik een uitnodiging aan over om bij hem langs te komen voor een kop koffie. Maar hoe welgemeend was dat? Was ik niet te opdringerig geweest? Ik had een zetje van mijn vader nodig, en ging op de koffie. Ron toonde zich onmiddellijk heel enthousiast. Ik mocht tekenen voor zijn blad Hollandsch Maatje , hij vroeg me voor Blauwdruk en nu dus voor dit project met de verzamelaars. Super motiverend.
Ik ben gekoppeld aan Bob Kovel. Bob is niet alleen verzamelaar, hij is ook kunstenaar. Ik kende zijn werk niet. En nadat ik voor de eerste keer bij hem thuis was geweest, kende ik zijn werk nog steeds niet. Want dat is het grappige van Bob, hij heeft vrijwel niets van zichzelf hangen, terwijl zijn huis wel van onder tot boven vol hangt met kunst. Wat er wel van hem hangt, zijn een paar kleine dingen met dikke lijsten. Zonder te weten wie wat had gemaakt, wees ik deze tekeningen aan als niet mooi. Bob was niet beledigd. Hij begon te vertellen over zijn visie, en toen werd het meteen interessant. Context helpt bij het waarderen van kunst. Later zag ik Bobs grote olieverfschilderijen, die vond ik echt heel gaaf. We zijn samen gaan tekenen. Ik gefocust, en Bob met snelle lijnen, cartoonesk haast. Bob blijkt met heel weinig enorm trefzeker, dat ben ik in hem gaan bewonderen.

Uiteraard gaan we op de expositie ook een selectie tonen uit zijn collectie. Een hele wand vol. Van boven tot onder, precies zoals bij hem thuis. De Belgen uit zijn verzameling spreken me het meest aan. Ik hou van hun gekte, van hun chaos, van hun hang naar het absurde. Volgens Bob heeft mijn stijl een verwantschap met de Amerikaanse tekenaar Robert Crumb, een naam waar ik nog nooit eerder van had gehoord. Hij gaf mij boeken van Crumb te leen. Ja, er is inderdaad verwantschap. Crumbs werk is, zeg maar, ordinairder. Zijn naakt is echt heel erg naakt, terwijl het bij mij is: die mensen zijn vergeten om kleding aan te doen. Ik vraag me af wat zijn ‘denksappen’ zijn, of hij van te voren al weet waar hij naar toe werkt.

Over mijn eigen werk hoor ik terug dat het nachtmerrieachtig is. En of ik depressief ben.Totaal niet. Het gaat heel goed met mij. Ik had een heel normale jeugd. Mijn moeder is zo’n echte Volkskrant-moeder. Betrokken, spelt de cultuurpagina’s, maakt interviews voor een blad. Mijn vader doet met veel plezier zijn werk als ICT-er, en zit altijd vol ideeën. Omdat hij een creatieve inslag heeft, heb ik aangeboden om een schetsboek voor hem te kopen. Daar kreeg ik hem niet warm voor. Hij consumeert liever films en series, daar is hij bijna verslaafd aan.

Ik weet gewoon niet waar die donkere toon vandaan komt. Het afval, de poep en de lichamen stapelen zich in mijn afbeeldingen letterlijk op. We consumeren heel veel, is dat het? Ik heb vaak bizarre dromen. Katten die mij bijten of kikkers die niet van mijn arm afgaan. Soms denk ik dat het iets Freudiaans is. Onderdrukte driften die naar boven komen. Maar dat is me dan toch ook weer te plat en te makkelijk. Het houdt me bezig. De komende tijd wil ik mijn eigen ‘denksappen’ verder onderzoeken. Aan de andere kant: waarom eigenlijk? Het is mijn bron van creativiteit. Misschien moet ik er gewoon dankbaar voor zijn en verder geen vragen stellen. “